Nederlands - Grammatica - Vraagwoorden (interrogativi)

 
 
 

Start pagina | Aantekeningen |  NederlandsHulpbronnen | Zoek
Home page | CommentsNetherlandsResources | Search
 
 
 

Vraagwoorden

Wie, Hoe, Wat, Waar, Wanneer, Hoeveel, Waarom sono le interrogative usate per domandare chi, come, cosa, dove, quando, ogni quanto e perche'. Il loro uso si "incrocia" spesso.

Wie is dat? (chi e' quello?) - Hij is mijn buurman (e' il mio vicino)
Hoe heet hij? (come si chiama?) - Hij heet Jan (si chiama Jan)
Wat heeft hij in zijn hand? (che cosa ha in mano?) - Hij heeft een meloen (ha un melone)
Waar koop je dat? (dove lo comperi?) - Op de markt (al mercato)
Wanneer is het markt? (quando c'e' il mercato?) - 's Woensdags (di mercoledi)
Hoeveel mensen wonen in dit straat? (quanta gente vive in questa strada?) - Twintig (venti)
Waarom was je gisteren niet thuis? (perche' non eri a casa ieri?) - Omdat ik op mijn werk was / Want ik was op mijn werk (perche' ero a lavorare)

Notare che l'ultima frase ha due possibili risposte che dipendono da quale forma si usa (omdat/want).

Wie/Wat

Wie si usa riferita a persone, mentre wat si usa riferita a cose ed animali.

Wie is jullie docent? (chi e' il vostro insegnante?)
Wie is dat? (chi e' quello?)
Wie lopen daar? (chi e'/sono quelli la' che camminano?)
Wie wil een koopje koffie? (chi vuole del caffe'?)

Wat is een 'uil'? (che cosa e' un 'gufo')?
Wat zijn 'dunen'? (che cosa sono le 'dune'?)
Wat ligt daar? (che cosa c'e' la in terra?)
Wat zegt je? (che cosa hai detto?)

Dopo wie o wat di solito si trova il verbo nella persona singolare o plurale.

"Er" nelle domande con 'wie' e 'wat'

Er (contrazione di 'hier') si usa vicino al verbo.

wie is er aan de beurt? (chi e' di turno?)
Wat is er op tv vanavond? (cosa c'e' in televisione stasera?)

Ma se la frase contiene 'qui' o 'qua' (daar/hier), non si usa 'er':

Wat staat daar op het bord? (cosa c'e' scritto sul cartello?)
Wie geeft hier les? (chi da' lezione qui?)

Wie e Wat + preposizione

Naast wie zit je? (vicino a chi siedi?)
Van wie droom je vaak (chi sogni spesso?)
Met wie werkt u samen? (con chi lavori?)

Waarin staat dat? (dove sta'/dove lo hai letto?)
Waar staat dat in? (come sopra)
Waarmee repareer je dat? (con cosa lo aggiusti)
Waarvan droom je vaak? (cosa sogni spesso?)
Waar droom je vaak van? (come sopra)

Con una preposizione non si usa wat ma si usa waar unito alla preposizione o si mette la preposizione in fondo alla frase. Nel caso di met e tot (con, da) diventano mee e toe.

in wat diventa waarin o waar .... in
van wat diventa waarvan o waar ... van

met wat diventa waarmee o waar ... mee
tot wat diventa waartoe o waar ... toe

Waar

"waar" si usa per domande relative ai luoghi, anche se, come abbiamo appena visto, sostituisce anche 'cosa' (wat) in molti casi.

Waar kom je vandaan? (da dove vieni?)
Waar woon je nu? (dove abiti adesso?)

Da notare che, spesso, la risposta ad una domanda cominciata con 'waar' comincia con una preposizione.

Waar e waarop/waar...op

La combinazione waar...op o waarop e' un altro caso in cui 'waar' sostituisce 'wat'. Il senso e' piu' "cosa" che "dove".

Waar wacht je (dove aspetti)? Bij het Centraal Station (alla stazione)
Waar wacht je op (cosa aspetti?) Op de trein (il treno)

indice Next

Oefeningen

Wie o Wat?

  1. ... zit er naast je in de les?
  2. ... ligt er op de grond?
  3. Van ... is die tas?
  4. ... doe je vanavond?
  5. Met ... ga je naar de markt?
  6. ... koop je daar?
  7. ... eten jullie vanavond?
  8. ... doet er de boodschappen?
  9. ... moet ik doen?
  10. ... helpen me met de afwas?

In quale frase 'er' non ci va?

  1. Wat zit er in die tas?
  2. Wat eten er we vanavond?
  3. Wie maakt er zo'n lawaai?
  4. Wat ruikt er hier zo lekker?
  5. Wie geeft er vanavond een feest?
  6. Wat staat er op het bord?
  7. Wie geeft er je die bloemen?
  8. Wie is er aan de beurt?
  9. Wat is er aan de hand?
  10. Van wie krijgen er jullie les?

Aggiungere 'er' alle frasi

  1. Wie komt morgen ob bezoek?
  2. Wat zit in die beker?
  3. Wie heeft een pen voor me?
  4. Wat doe je nu?
  5. Wie zegt dat?
  6. Wie heeft geen fiets?
  7. Wat is dat?
  8. Wat ligt op de grond?
  9. Wat kookt hij vanavond?
  10. Wat staat op het gas?

Scegliere la giusta risposta, attenzione: a volte ci sono piu' risposte giuste.

1. Waarnaar kijk je?a. aan mijn zus
2. Naast wie zit jij?b. aan de directeur
3. Met wie spreek ik?c. aan mijn werk
4. Waar praten jullie over?d. met auto's
5. Aan wie heb je dat gevraagd?e. met Jansen
6. Waar spelen jongens vaak mee?f. naar een film
7. waar denk je nu aan?g. naast Febe
8. Aan wie denk je vaak?h. over politiek

Waar, wat o wie?

  1. ... be je geboren? In Madrid
  2. ... spreken ze in Madrid? Spaans
  3. ... spreken ze in Brussel? Nederlands en Frans
  4. ... komt er uit Australie? Arlene
  5. ... is de hoofdstad van Nederland? Amsterdam
  6. ... woon de koningin? in Den Haag
  7. Met ... is ze getrouwd? Met Claus von Amsberg
  8. ... komt hij vandaan? Uit Duitsland
  9. ... is jouw vrouw? Die vrouw met de groene bloes
  10. ... zegt u? Ik zei niets

Luogo o no (waar o wat)?

  1. Waar droom je meestal?
  2. Waar praten jullie over?
  3. Waar heb je tentamen?
  4. Waar gaat de toets over?
  5. Waar heb je die afspraak?
  6. Waar gaat de boek over?
  7. Waar lees ke de krant?
  8. Waar kan je hier rustig praten?

Wanneer

Wanneer si usa per domandare riguardo al tempo, non al tempo atmosferico ovviamente, ma al 'quando'.

Wanneer ben je geboren? (quando sei nato)
Wanneer kom je op bezoek? (quando vieni a trovarmi/trovarci)

La risposta ad una domanda con Wanneer comincia quasi sempre con una preposizione.

Wanneer e' anche usato per fare domande relative ad un evento futuro o ad una intenzione.

Wanneer koop je een fiets? (quando comperi una bicicletta) Als ik geld heb (quando/se ho i soldi)
Wanneer doe je de afwas (quando lavi i panni)? Als ik tijd heb (quando/se ho tempo)

Notare che nella risposta con 'Als', il verbo e' alla fine della frase.

Hoe ed hoeveel

Hoe si usa per domandare 'come', 'in che modo', mentre hoeveel 'quante volte' o 'quanto' nel senso di quantita'.

Hoe ga je naar school? (come vai a scuola) Met de tram (con il tram).
Hoe heet je? (come ti chiami) Miranda
Hoe gaat het met je (come va)? Prima.

Hoe + Aggettivo/sostantivo si usa per domande relative al tempo.

Hoe laat is het? (che ore sono)
Hoe oud ben je? (quale e' la tua eta')
Hoe vaak doe je boodschappen? (ogni quanto fai la spesa)

Hoeveel tafels staan in deze klas? (quanti tavoli ci sono in questa classe)
Hoeveel kost een brood? (quanto costa un panino)

Welk(e)

Welk(e) si usa per domandare "quale", per eseguire cioe' una scelta tra molteplici cose.

Welke bloemen wil je? (quali fiori vuoi)
In welk land wil je wonen? (in quale paese vuoi vivere)
Welke broek vind je het mooist? (quali pantaloni ti piacciono di piu)

Welk(e) e' di solito vicino ad un sostantivo o si riferisce ad un sostantivo. Per una parola comune (de) o un plurale si usa 'welke' per una parola neutra (het) si usa 'welk'.

Waarom - Omdat

Waarom si usa per domandare il perche'. La risposta comincia di solito con 'Omdat'.

Waarom ga je naar school? (perche' vai a scuola) Omdat ik Nederlands wil leren (perche' voglio imparare l'olandese)
Waarom lees je de krant? (perche' leggi il giornale) Omdat ik dat belangrijk vind (perche' penso sia importante)

Wat voor (een) ... + sostantivo

La costruzione 'wat voor ... + sostantivo' si usa per domandare quale tipo e' una certa cosa.

Wat voor een boek is dat? (che tipo di libro e') Het is een romans (e' un romanzo)
Wat voor soep is dat? (che zuppa e'?) Groentensoep (zuppa di verdura)
Wat voor mensen zijn dat? (chi e' quella gente?) Het zijn mijn buren (sono i miei vicini)

La particella 'een' si usa solo con i singolari (ovviamente).

Oefeningen

Waar o Wanneer?
  1. ... heb je les? Op maandagavond
  2. ... heb je les? Op de Bergsingel
  3. ... doe je de boodschappen? Op koopavond
  4. ... doe je de boodschappen? In de supermarkt
  5. ... drinken we koffie? Om half elf
  6. ... drinken we koffie? In de kantine
  7. ... koop je je boeken? Op school
  8. ... woont je vriendin? In Schiedam
  9. ... kom je bij me langs? Zondag
  10. ... verkopen ze bloemen? Op de markt

Tempo o ragione?

  1. Wanneer koop je een broodje? Als ik honger heb
  2. Wanneer koop je bloemen? In het weekend
  3. Wanneer koop je nieuwe schoenen? Als de oude kapot zijn
  4. Wanneer heb je een paspoort nodig? Als je naar het buitenland gaat
  5. Wanneer ga je met de tram naar school? Als het regent

Scegliere la risposta giusta

1. Hoe laat begint de les?a. A, n, o, u, k
2. Hoe vaak heb je les?b. 3,5 x 5
3. Hoe spel je Anouk?c. Mehrdad
4. Hoe groot is je kamer?d. Met appels, wat water en suiker
5. Hoe ga je naar huis?e. Met de bus
6. Hoe heet je vriend?f. Om negen uur
7. Hoe maak je appelmoes?g. Ongeveer 7e
8. Hoe duur is een bos rozen?h. Vier keer per week

Hoe o Hoeveel

  1. ... stoelen staan er in de klas?
  2. ... laat begint de les?
  3. ... spel je 'hans'?
  4. ... kost een strippenkaart?
  5. ... heet je vriendin?
  6. ... kinderen heb je?
  7. ... noem je zo'n ding met twee wielen?
  8. ... vaak ga je naar de tandarts?
  9. ... cursisten zitten er in een groep?
  10. ... kost een "broodje gezond"?

Welk o Welke?

  1. ... stad is groter: Amsterdam of Rotterdam?
  2. ... taal vind jij mooi?
  3. ... tv-programma's vind je interessant?
  4. ... bus rijdt er langs de school?
  5. ... kleuren vind je mooi?
  6. ... land ligt ten zuiden van Nederland?
  7. ... soep vind je lekker?
  8. ... hoofdstuk moet je leren voor de toets?
  9. ... boeken heb je dit jaar gelezen?
  10. Naar ... film ben je in het weekend geweest?

Wie, Wat o Welk(e)?

  1. ... leraar vind je aardig?
  2. ... eet je graag?
  3. Met ... bus ga je naar school?
  4. ... kost een abonnement op de krant?
  5. Op ... dagen heb je les?
  6. ... geeft er op maandag les?
  7. ... talen spreek je?
  8. ... heet er Mustafa?
  9. ... boek vind je mooi?
  10. ... is de schrijver?

Scegliere la risposta giusta

1. Waarom komt Tarek niet met de fiets?a. Omdat ik met de auto ben
2. Waarom was je er gisteren net?b. Omdat ik dat lekker vind
3. Waarom heb je geen woordenboek?c. Omdat ik dat niet lekker vind
4. Waarom ben je in Nederland?d. Omdat ik een afspraak met de politie had
5. Waarom eet je nooit aardappelen?e. Omdat ik het vergeten ben
6. Waarom drink je altij thee?f. Omdat zijn fiets kapot was
7. Waarom lees je geen Nederlandse krant?g. Omdat hij te ver weg woont
8. Waarom drink je geen melk?h. Omdat ik hier studeer
9. Waarom kwam Menno te laat?i. Omdat ik dat te moelijk vind

Soluzioni

Indice Next


Commenti

No messages this document does not accept new posts