Wie o Wat?
Wie, Wat, Wie, Wat, Wie, Wat, Wat, Wie, Wat, Wie.
In quale frase "er" non va?
2, 7 e 10.
Aggiungere "er"
1. Wie komt er morgen op bezoek?
2. Wat zit er in die beker?
3. Wie heeft er een pen voor me?
6. Wie heeft er geen fiets?
8. Wat ligt er op de grond?
10. Wat staat er op de gas?
Scegliere la risposta giusta
1.f.; 2.g.; 3.e.;4.h.;5.b.;6.d.;7.c.;8. a o b
Waar, wat o wie
waar, wat, wat, wie, wat, waar, wie, waar, wie, wat.
Luogo o no
waar, wat, waar, wat, waar, wat, waar, waar.
Waar o Wanneer?
Wanneer, waar, wanneer, waar, wanneer, waar, waar, waar, wanneer, waar.
Tempo o ragione?
Questo esercizio effettivamente non ha una 'soluzione'.
Scegliere la risposta giusta
1.f.; 2.h.; 3.a.; 4.b.; 5.e.; 6.c.; 7.d.; 8.g.
Hoe o Hoeveel
Hoeveel, hoe, hoe, hoeveel, hoe, hoeveel, hoe, hoe, hoeveel, hoeveel.
Welk o Welke
welke, welke, welke, welke, welke, welk, welke, welk, welke, welke.
Wie, wat o welk(e)
welke, wat, welke, wat, welke, wie, welke, wie, welk, wie.
Scegliere la risposta giusta
1. f o g; 2.d.; 3.e.; 4.h.; 5.c.; 6.b.; 7.i.; 8.c.; 9. f o g;