Nederlands - Grammatica - Soluzioni lezione 4

 
 
 

Start pagina | Aantekeningen |  NederlandsHulpbronnen | Zoek
Home page | CommentsNetherlandsResources | Search
 
 
 

1. Aggiungere la 'e' all'aggettivo quando idoneo
  1. warme
  2. moelijke
  3. koude
  4. warm
  5. warm
  6. helder
  7. mondelinge
  8. makkelijk
  9. dichte
  10. vers
  11. schriftelijke
  12. ingevulde
  13. prima
  14. open
  15. praktische

2. Scegliere l'aggettivo con o senza 'e'

  1. een gestolen fiets
  2. een lekker kopje thee
  3. de makkeljke oefening
  4. de drukke stad
  5. een vreemde vriend
  6. mooie kousen
  7. de nieuwe sokken
  8. de oude buren
  9. verse groente
  10. schone kinderen
  11. het kapotte boek
  12. een mooie huis

3. Con o senza 'e'?

  1. rustige
  2. aardig
  3. jonge
  4. zwarte
  5. lang
  6. wild
  7. lange
  8. mooie
  9. vers
  10. blij
  11. leuk
  12. nodig

4. Fare l'aggettivo dal sostantivo

  1. een katoenen overhemd
  2. een leren bank
  3. een glazen lamp
  4. wollen sokken
  5. een nylon panty
  6. een gouden armband
  7. een aluminium raam
  8. een porseleinen kopje
  9. een houten trap
  10. een metaalen schaal

5. Fare l'aggettivo dal participio.

  1. Het gebakken vlees
  2. De gekookte vis
  3. De verhuisde buren
  4. De gewassen sokken
  5. De aangebrande rijst
  6. De gestolen fiets
  7. Het verkochte huis
  8. Het verdwenen geld
  9. De gekrompen trui
  10. De gevonden sleutel

6. Con o senza 'e'?

  1. koud
  2. dicht
  3. warme
  4. nieuwe
  5. hard
  6. koud
  7. warm
  8. goed

7. Usare una delle parole suggerite nelle frasi, usare la forma giusta
aardig; dik; gezellig; interessant; laag; lekker; mooi; slim; snel;

  1. mooier
  2. aardiger
  3. lekkerder
  4. interessanter
  5. sneller
  6. sneller
  7. slimmer
  8. gezelliger
  9. dikker
  10. lager


Commenti

No messages this document does not accept new posts