Nederlands - Grammatica - De Negatie (la negazione)

 
 
 

Start pagina | Aantekeningen |  NederlandsHulpbronnen | Zoek
Home page | CommentsNetherlandsResources | Search
 
 
 

De Negatie (la negazione)

Le negazioni (frasi negative) si fanno usando niet o geen. Geen riunisce una negazione ed un articolo in uno, si usa prima del sostantivo e per cose che non si possono contare.

Heb je vier kwartjes voor me? Nee, ik heb geen kwartjes.
Heb je water bij je? Nee, ik heb geen water.

Niet si usa per negare l'intera frase. La sua posizione e' in genere in fondo alla frase.

Heb je het oefenboek bij je? Nee, dat heb ik niet.

Niet si mette prima del secondo verbo se la frase ha piu' di un verbo.

Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
Hij zegt dat ze het niet begrepen heeft.

Niet puo' anche essere usato per negare una parte di una frase, in questi casi si trova prima del verbo o dell'aggettivo/avverbio che nega.

Ik eet niet binnen maar buiten.
De film is niet spannend maar saai.

Niet puo' anche essere usato per negare un gruppo di parole. In questo caso si trova prima del gruppo.

Met die trein kom je niet op tijd.
Ze wonen niet in Rotterdam.
Ik heb het niet aan hem verteld.

Niet, niemand, nergens, nooit

Queste sono le principali 'negazioni' (no/niente, nessuno, in nessun posto, mai). Le controparti sono: iets qualche cosa, un pezzo, iemand qualcuno (sconosciuto), ergens qualche posto (sconisciuto) e ooit qualche volta.

Gli opposti invece sono: alles tutto, ogni cosa, iedereen tutti, ognuno, overal ogni dove, ogni posto e altijd sempre, ogni volta.

Notare le differenze tra niet - iets e alles e le altre negazioni/ controparti ed opposti.

Ze is ziek en eet bijna niets - Heb je iets van je familie gehoord? - Hij weet alles.
Ik woon hier pas en ken nog niemand - Er loopt iemand op de gang - Iedereen krijgt een beurt.
Je kon nergens rusting zitten - Waar hier ergens een kopieerapparaat staat? - Overal was lawaai
Hij is nooit boos. - Ik ben ooit in het water gevallen - Blijft altijd kalm.

Previous indice

Oefeningen

1. Dare una risposta
Esempio: Heb jij een computer? Nee, ik heb geen computer.

  1. Heb jij een fiets?
  2. Heeft u kinderen?
  3. Spreek je Russisch?
  4. Heb je een leesbril?
  5. Wil je een broodje?
  6. Wil je soep?
  7. Leert u hier Spaans?
  8. Heb je een euro voor me?
  9. Heb je een huisdier?
  10. Geef je morgen een feestje?

2. Usare Geen o Niet

  1. Zaterdags doe ik liever ... boedschappen
  2. Het kind van de buren loopt nog ...
  3. Sorry, ik hoord je ...
  4. Nee, ik heb ... auto
  5. Nee, dank je, ik lust ... koffie
  6. Ik spreek ... Frans
  7. Morgen kom ik ...
  8. Als hij het ... doet, doe ik het wel

3. Metter 'niet' nel posto giusto

  1. Hij rookt
  2. Morgen komt ze
  3. Soms kookt hij
  4. De baby van de buren lacht
  5. Deze vogel kan praten
  6. Kunnen je vrienden je helpen?
  7. wie komen er vanavond eten?
  8. Ik ga vanavond trainen

4. Niet o Geen?

  1. Kan de muziek ... zachter?
  2. Ik versta je ...
  3. Krijg je vanavond ... bezoek?
  4. Vind je dat ... jammer?
  5. Ik vind vis ... lekker
  6. De buren praten ... zachtjes
  7. Roken is ... gezond
  8. Ik ben ... moe, ik heb ... slaap
  9. Het is hier ... koud
  10. Ze luistert ... ze denkt na
  11. Lust jij ook ... drop?
  12. Morgen is de docent ... aanwezig

Soluzioni

Ed ancora...

Nog si usa per intendere "ancora", mentre come risposta negativa si puo' usare sia niet meer che geen meer.

Wil je nog wat soep? Nee, ik hoef niet meer
Kom je morgen weer? Nee, ik kom niet meer

Allo stesso modo, nog niet si usa per intendere "non ancora", altre combinazioni sono nog geen e nog niemand (niente e nessuno).

Heb je iemand uit je klas gezien? Nee, ik heb nog niemand gezien.
Heb je al iets gegeten? Nee, nog niets.
Heb je al koffie gehad? Nee, ik heb nog geen koffie gehad.

Nauwelijks

Nauwelijks significa "quasi niente" ed e' un altro modo per intendere "molto poco", un altro modo per dirlo e' bijna niet.

De baby had bijna geen haar - De baby had nauwelijks haar.
Je kon bijna niet in de metro staan - Je kon nauwelijks in de metro staan.
Ik kon bijna niets horen - Ik kon nauwelijks iets horen.

Oefeningen

5. Usare le seguenti parole per riempire i vuoti
ergens, iemand, iets, nergens, niemand, niets

  1. Ik wil je ... vragen. Heb je even tijd?
  2. Begrijpen jullie ... niet? Vraag het maar.
  3. Er loopt ... ope de gang. Ken jij hem?
  4. Waar woon jij ... ? In Rotterdam-Zuid.
  5. Heb je deze week al ... van je familie gehoord?
  6. Nee, ik heb nog ... van ze gehoord.
  7. Heeft ... jullie al verteld hoe de computer werkt?
  8. Hij spreekt erg onduidelijk. Ik begrip ... van zijn verhaal
  9. Wie heeft mijn portemonnee ... gezien? ...?

6. Usare le seguenti parole
geen, meer, niet, niet meer, nog niet, wel

  1. Ik kende dat woord ... jij ...?
  2. Wil je het nog eens herhalen? Nee, nu zeg ik het ...
  3. Wil ze dat echt ...? Nee, ze wil dat juist ...
  4. Komt ze ... naar de les? Natuurlijk komt ze ... maar alleen wat later.
  5. Wil je nog wat rijst? Nee, dank je, ik hoef ... rijst ...

Soluzioni

Previous Indice


Commenti

No messages this document does not accept new posts