Nederlands - Corso Avanzato - Soluzioni esercizi lezione 17

 
 
 

Start pagina | Aantekeningen |  NederlandsHulpbronnen | Zoek
Home page | CommentsNetherlandsResources | Search
 
 
 

Scrivere i seguenti verbi

hoopte,hoopten; groeide, groeiden; bouwde, bouwden; maakte, maakten; leefde, leefden; praatte, praatten; verhuisde, verhuisden; zette, zetten; blafte, blaften; brandde, brandden; schreef, schreven; ging, gingen; bracht, brachten; las, lazen; liep, liepen; vroeg, vroegen; stond, stonden; nam, namen; kocht, kochten; hing, hingen.

Tradurre le seguenti frasi:

  1. Noi pagammo e ce ne andammo
  2. Ieri c'era bel tempo
  3. Loro sono sati tutta la sera a parlare
  4. Voi avevate 3 gatti, pensavo.
  5. Erano i nostri vicini quando vivevamo ad Utrecht.
  6. Lui aveva un grande giardino prima di traslocare.
  7. Eri soddisfatto quando lavoravi la'?
  8. Noi andammo con loro, salimmo sull'auto ed andammo via.
  9. Lei mi parlo' in modo molto amichevole quando chiamo'.
  10. Il ragazzo salvo' il cane e se lo porto' a casa.

Tradurre le seguenti frasi:

  1. Het was een leuk feest, niet waar?
  2. Je had een erg oude auto.
  3. Ik klopte op de deur, deed hem open en ging naar binnen.
  4. We waren gisteren in de stad.
  5. Had je geen nieuwe fiets?
  6. Toen hij ons zag, lachte hij.
  7. Zij bouwden een huis en gingen daar wonen.
  8. Ik droeg de koffer, zette hem neer en ging erop zitten.
  9. Toen sprak ze allen Engels.
  10. Toen ik hem de baan aanbood, nam hij hem aan.


Commenti

No messages this document does not accept new posts